
Jurisprudentie
AR1575
Datum uitspraak2004-09-10
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6104 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6104 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank heeft ten onrechte het WAO-toekenningsbesluit wegens schending van het zorgvuldigheidsvereiste vernietigd. Voldoende gegevens beschikbaar om besluit te nemen.
Uitspraak
02/6104 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 15 februari 2001 heeft appellant aan gedaagde met ingang van
18 februari 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsver-zekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij besluit van 10 augustus 2001 heeft appellant gedaagdes bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2001 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2002, reg.nr. AWB 01/3277 WAO, heeft de rechtbank
's-Gravenhage gedaagdes beroep tegen het besluit van 10 augustus 2001 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en aan appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak, een en ander met bijkomende beslissingen inzake de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij aanvullend beroepschrift van 11 maart 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden.
Namens gedaagde heeft mr. E.A. Breetveld, advocaat te 's-Gravenhage, een verweerschrift ingediend, gedateerd 9 april 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 juni 2004, waar voor appellant is verschenen mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uwv. Gedaagde en zijn gemachtigde zijn - zoals tevoren was bericht - niet ter zitting verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit, stellende dat hij vóór einde wachttijd weer geschikt was voor zijn werk als productieleider bij een bloem-bollenbedrijf.
Appellant heeft het toekenningsbesluit gehandhaafd na advisering door de bezwaar-verzekeringsarts R.M. Hulst.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen op zorgvuldig-heidsgronden. Naar het oordeel van de rechtbank had de bezwaarverzekeringsarts, gelet op het feit dat gedaagde had gemeld dat hij een paar weken na einde wachttijd het werk met instemming van de bedrijfsarts had hervat, informatie moeten inwinnen bij de bedrijfsarts. Voorts had de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van gedaagdes mededeling omtrent de hem voorgeschreven nieuwe medicatie informatie moeten inwinnen bij de behandelend specialist.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte wegens schending van het zorgvuldigheidsvereiste heeft vernietigd. Naar de mening van appellant beschikte hij bij het nemen van het bestreden besluit over voldoende gegevens om op verantwoorde wijze antwoord te kunnen geven op de vraag of gedaagde de wachttijd had voltooid.
Gedaagde heeft bij verweerschrift doen weten dat hij eigenlijk geen belang meer heeft bij de zaak, omdat hij inmiddels gebruik maakt van de VUT-regeling.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank te lichtvaardig is overgegaan tot een vernietiging op zorgvuldigheidsgronden. Appellant beschikte wel degelijk over voldoende gegevens om op gedaagdes aanvraag te kunnen beslissen en om op verantwoorde wijze een beslissing op zijn bezwaarschrift te kunnen nemen. Vaststaat dat gedaagde geruime tijd zijn werk als productieleider niet of slechts zeer ten dele had verricht. Er zat weliswaar een stijgende lijn in zijn belastbaarheid, maar volledige geschiktheid voor het eigen werk, met inbegrip van alle daaraan verbonden specifieke belastende aspecten, was per einde wachttijd nog niet aan de orde.
Het door appellant ingestelde hoger beroep treft mitsdien doel. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het inleidende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.P. Grauss.
MH